Onze website gebruikt cookies om je surfervaring te verbeteren. Om deze website optimaal te gebruiken vragen we je om akkoord te gaan met ons gebruik van cookies.

Ik ga akkoord liever niet.
Perspectief

Macht delen: liberalen en evenredige vertegenwoordiging

Aan het stemrecht zoals we het nu kennen, is een lange strijd voorafgegaan. De moeizame introductie van het vrouwenstemrecht in 1921 (gemeentelijk) en 1948 (parlementair) klinkt nog bekendst in de oren, maar was zeker niet uniek. De vroede vaderen van België beslisten in 1831 immers om het democratisch stemrecht te beperken tot ‘zij die verantwoordelijkheid’ droegen in het koninkrijk.

Bart D’hondt
14 maart 2023

Cijns als conditio sine qua non

Terwijl Jean-Jacques Rousseau nog het principe ‘kiesrecht is natuurrecht’ vooropstelt, wat betekent dat elk individu recht heeft op een stem, kiest België voor het principe van de ‘volkssoevereiniteit’ zoals gedefinieerd door die andere grote verlichtingsdenkers, Charles de Montesquieu en Benjamin Constant. Voor het bestuur wordt een beroep gedaan op ‘burgers met een eigen wil’, met andere woorden, op burgers die bewust een verantwoordelijke rol spelen bij het voorspoedig evolueren van de staat. In de praktijk: burgers die een zeker bezit hebben verworven en belastingen betalen.1

Na enig heen en weer onderhandelen binnen het Voorlopig Bewind (de postrevolutionaire regering, 1830-1831) en vervolgens het Nationaal Congres (de voorloper van het parlement, 1830-1831) hakt het Nationaal Congres de knoop door. Minder dan 1 % van de bevolking krijgt stemrecht. Voor de Kamer komen om en bij de 40.000 mannen in aanmerking om te stemmen, voor de Senaat - waar de cijnsvereisten nog hoger liggen - amper een 20.000. Bovendien is deze kiescijns niet overal in het land gelijk: bewoners van het platteland moeten aan een hoger barema voldoen dan de stadsbewoners. Gemeentelijk en provinciaal stemrecht volgen vanaf 1836 grosso modo dezelfde lijnen van het parlementair cijnskiesrecht.2

Vanaf dan begint het geknutsel in de marge.3 Modaliteiten worden om de zoveel tijd aangepast, cijnsdefinities krijgen een andere betekenis, patentrechten worden al dan niet erkend als criterium, kiesomschrijvingen worden op maat van deze of gene partij aangepast (het gerrymandering dat we nu nog vooral kennen in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk), er wordt gejongleerd met het innen van cijnsgevoelige taksen, leeftijd en verblijfplaats spelen wel of geen rol, enz. Het aantal kiezers neemt intussen ook mondjesmaat toe. Het liberaal stichtingscongres van 1846 neemt de uitbreiding van stemrecht (zonder nadere omschrijving) op in zijn programma en in 1848, onder druk van een Europese golf van misnoegdheid in de middenklasse, keurt het parlement een eerste grote cijnsverlaging goed. De kiescijns daalt tot 20 florijnen, het grond­wettelijk minimum, waardoor het aantal kiezers verdubbelde en steeg tot 80.000, er was nog werk aan de winkel.

Lucien Jottrand.

Het jaar 1848 levert ook een aantal merkwaardig verregaande voorstellen op. Lucien Jottrand valt hier het meest op. Deze liberale republikein, die nog deel had uitgemaakt van het Nationaal Congres, publiceert dat jaar zijn visie op de (wat hem betreft nabije) toekomst van het kiesstelsel. In zijn voorstel kent hij stemrecht toe aan iedereen van 21 jaar die kan lezen en schrijven, en aan iedereen vanaf 25 jaar, aangezien men kan veronderstellen dat dan de noodzakelijke kennis aanwezig is door ervaring. Deze regel geldt ook voor vrouwen, in de veronderstelling dat ze belangstelling zouden tonen voor de functie van kiezer. Het kiezerskorps zou voor Jottrand evenmin beperkt blijven tot de geboren Belgen. Iedereen die gedurende drie volle jaren in België woonde, werkte en belastingen betaalde, zou stemrecht moeten krijgen. Tezelfdertijd stelt hij dat hetzelfde kiezerskorps de leden van het opperste gerechtshof en de regeringsleider zou kiezen. Hij voorziet eveneens een procedure om verkozenen door de kiezers te laten afzetten tijdens de legislatuur, enz. Anderen volgen in zijn voetsporen.4

Auguste Orts.

Bekwaam zijn om te stemmen?

In 1865 herlanceert de liberale politicus Auguste Orts in de Kamer van Volksvertegenwoordigers het idee van bekwaamheidsstemrecht, ooit nog voorgesteld door het Voorlopig Bewind maar in 1831 neergesabeld door het Nationaal Congres. Kunnen lezen en schrijven zou een voorwaarde kunnen worden voor zij die niet voldoen aan de kiescijns maar toch kiezer wensen te worden. En hij heeft hierbij duidelijk een dubbele agenda: naast een wenselijke uitbreiding van het kiespubliek, wil Orts ook een stevige boost geven aan de alfabetisering via het officieel onderwijs. Tijdens een plenaire zitting in de Kamer op 13 juli 1865 stelt hij onomwonden “Avant le suffrage universel, l’instruction universelle. Tout électeur devrait pouvoir lire et écrire. Voilà de la démocra­tie!”. Het animo in de Kamer blijft helaas beperkt, en vijf dagen later worden zowel het voorstel tot invoering van een bekwaamheidstest als het voorstel om verplicht lager onderwijs in te voeren, verworpen. De progressieve vleugel vindt het voorstel te beperkt en gaat opnieuw voluit voor algemeen stemrecht. Die oppositietendens domineert gedurende lange jaren. Aan liberale zijde neemt Paul Janson hierbij het voortouw en richt hiervoor in 1882 de Ligue nationale de la réforme électorale op, die ijvert voor de afschaffing van de kiescijns en de uitbreiding van het actief kiesrecht. Maar de behoudsgezinden blijken sterker. Het liberale kopstuk Frère-Orban hakt de knoop door en vraagt in 1883 aan het parlement om het bekwaamheids- of capaciteitsstemrecht in te voeren, maar enkel voor de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen. Janson en kompanen likken hun wonden, en na de grote stakingen van 1886 wordt de strijd voor het algemeen stemrecht hervat.5

In juli 1887 stemt de Liberale Partij in de Kamer in blok voor de inoverwegingneming van een grondige kieswethervorming. De katholieke meerderheid stemt, ook in blok, tegen, maar raakt einde adem. Op 19 november 1890 dient Paul Janson met de steun van onder anderen Charles Buls opnieuw een voorstel tot grondwetsherziening in. De regering poogt het debat opnieuw op de lange baan te schuiven, tot een staking van 100.000 mijnwerkers gedurende 20 dagen de weegschaal in mei 1891 in het voordeel van de hervormingsgezinden doet doorslaan. Na een grondig debat en tal van voorstellen tot wijziging, wordt gestemd over algemeen stemrecht voor mannen, maar de Kamer verwerpt dit op 11 april 1893, waarop de Belgische Werkliedenpartij (BWP) oproept tot een algemene staking. Deze staking wordt goed opgevolgd in een aantal sleutelsectoren zoals de mijnen, de metaalnijverheid en de textielindustrie. De situatie wordt gewelddadiger met de dag en Leopold II eist dat de regering maatregelen neemt. Om verdere onlusten te vermijden, aanvaarden alle partijen een compromis dat wordt opgesteld door de Leuvense professor Nyssens. Op 18 april 1893 wordt het algemeen meervoudig stemrecht voor mannen door de Kamer goedgekeurd en op 7 september 1893 verschijnt de wet in het Belgisch Staatsblad.

Inspraak voor ‘iedereen/m’ !

Het basisprincipe van het algemeen meervoudig stemrecht is minimum één stem voor elke man ouder dan 25 jaar, met de mogelijkheid om bijkomende stemmen te ver­wer­ven. Een bijkomende stem kan worden verworven door als gezinshoofd een bepaalde vorm van en bedrag aan cijns te betalen en ook via een bijgestuurde bekwaamheidsregel. In totaal goed voor maximaal drie stemmen. In de praktijk betreft dit doorgaans één stem voor de arbeidersklasse en de lagere middenklasse, en twee of drie stemmen voor de burgerij, de adel en de clerus. Van de gelegenheid wordt ook gebruikgemaakt om het stemrecht om te zetten in stemplicht, een voorstel van de katholieke regeringsleider Auguste Beernaert. Zijn argument hiervoor speelt ook vandaag nog altijd een belangrijke rol in de debatten over ons kiesstelsel: deze maatregel zou garanderen dat de gematigde partijen, wiens kiezers het moeilijkst te overtuigen zijn om naar de stembus te trekken, verzekerd zijn van een permanent overwicht. Ook de Senaat wordt, in beperktere mate, gedemocratiseerd. Een gemodificeerd algemeen meervoudig stemrecht wordt ingevoerd en de voorwaarden om tot senator te worden verkozen, worden versoepeld.

In 1895 wordt het algemeen meervoudig stemrecht ook ingevoerd voor de gemeenteraadsverkiezingen, ondanks de heel grote terughoudendheid van conservatieve katholieken en liberalen. Zij vrezen immers dat de grote Waalse industriesteden op deze wijze in handen zouden vallen van wat men dan nog de “revolutionaire socialisten” noemt. Met de steun van Leopold II legt de regering in maart 1895 een eerste wetsontwerp voor waarin het gemeentelijk stemrecht via allerlei technieken heel sterk beperkt wordt. Zo wordt de leeftijdsgrens opgetrokken tot 30 jaar en wordt een onafgebroken verblijf van drie jaar in een stad geëist, waardoor een grote groep arbeiders, die om den brode regel­matig moeten verhuizen, uitgeschakeld wordt. Socialisten, radicaal-liberalen en christendemocraten voeren harde oppositie in het parlement, maar de christendemocraten van Joris Helleputte geven na enkele kleine aanpassingen toch hun steun aan het voorstel. Progressieve liberalen en socialisten blijven teleurgesteld in de kou staan. Deze gemeentelijke kieswet met een heel sterk afgezwakt algemeen meervoudig stemrecht gaat wat hen betreft de geschiedenisboekjes in als de ‘loi des quatre infamies’. Echt gelukkig met dit compromis is niemand.

De olifant in de kamer

Deze nieuwe kiesconstellatie opent de deur naar iets meer democratie, maar er blijft een duister relict uit het verleden over de constructie hangen. De spreekwoordelijke olifant in de kamer is de wijze waarop de stemmen uiteindelijk worden gevaloriseerd, met name via een stelsel van absolute meerderheden. In elke kiesomschrijving gaan hierbij alle zetels rechtstreeks naar de partij die de meeste stemmen haalt, een variant van een systeem dat we nu nog kennen in opnieuw de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Zich bewust van de gevaren die dit met zich meebrengt, hebben zowat alle partijen gepoogd om ook dit te wijzigen, maar de katholieke partij onder leiding van Charles Woeste en Joris Helleputte zet de voet dwars.

De verkiezingen van 14 oktober 1894 worden zoals verwacht een regelrechte triomf voor de katholieken. Ze behouden niet enkel hun absolute meerderheid, ze breiden die ook nog gevoelig uit. De liberale stemmen raken hopeloos verspreid over het hele land en de partij haalt slechts hier en daar een absolute meerderheid. De Vlaamse bevolking stemt in grote meerderheid katholiek - de liberalen en de socialisten halen er geen enkele zetel - en in de Waalse geïndustrialiseerde provincies Luik en Henegouwen gaan veel liberale zetels naar de opkomende socialisten. De katholieken van Woeste halen met 963.825 stemmen 104 zetels binnen, een winst van 12 (één daarvan ging na een hertelling in Aalst later alsnog naar de Daensisten). De liberalen lijden een rampzalig verlies en behalen met 537.310 stemmen amper 20 zetels, een verlies van niet minder dan 40 zetels. De nieuwkomers in de Kamer, de socialisten, halen 310.505 stemmen of 28 zetels. Deze aberrante zetelverdeling staat op geen enkele wijze in verhouding tot de politieke krachtsverhoudingen in het land. Liberalen en socialisten staan op het punt te rebelleren. Gedeeltelijke verkiezingen in 1896 en 1898 maken de zaak nog erger. Het katholieke overwicht stijgt naar 112 zetels, de liberalen zakken verder weg en behalen nog amper 12 zetels in de Kamer. De kwaal is overduidelijk, de remedie is dat echter ook.

Op zoek naar een evenwichtige representatie

En die remedie heet ‘de even­redige vertegenwoordiging’, kernachtig samengevat als

“[Proportional representation] The form of representation in which the strength of the representation of a party in the assembly is directley proportional to the strenght of its support among the electorate”.6

Met andere woorden, geef elke strekking, hoe klein ook, kans op een zetel en betrek op die manier zoveel mogelijk geledingen van de maatschappij bij het democratisch proces. Politieke denkers zoals John Stuart Mill7 en Thomas Hare8 zitten halfweg de negentiende eeuw al op dat denkspoor en leveren inspiratie.

Het concept is de Belgische politici van die tijd dan ook niet vreemd. Binnen de liberale associaties bijvoorbeeld wordt het aanwenden van een dergelijke verdeelsleutel in de daaropvolgende jaren gebruikelijk om een vorm van evenwicht tussen de verschillende fracties binnen de lokale kiesverenigingen te creëren. Zo ontwerpen Gustave Rolin-Jaequemyns, Julius Vuylsteke, Edmond Willequet, Adolphe Dubois en Charles Waelbroeck in 1872 een intern kiesreglement dat rekening houdt met een uitgebalanceerde aanwezigheid van conservatieven, progressieven en Vlaamsgezinden in het Gentse partijbestuur. In steden als Antwerpen en Brussel worden gelijkaardige processen geïntroduceerd.9

Eugène Goblet d’Alviella.

De invoering van de evenredige vertegenwoordiging op het niveau van parlementen en andere assemblées blijkt een stuk moeilijker te liggen. Vooral conservatieve krachten, in beide hoeken van het toenmalige politieke spectrum, liggen dwars. Onder hen niet de minsten: zowel de katholiek Charles Woeste10 als de liberaal Auguste de Maere11 blijven zich nadrukkelijk tegen de evenredige vertegenwoordiging uitspreken. Tal van progressieve krachten kruipen in de jaren 1870 tot 1890 dan ook in hun pen om de evenredige vertegenwoordiging zowel toe te lichten als te verdedigen.

Aan katholieke kant propageert de Brusselse advocaat Jules De Smedt al vroeg in de jaren 1870 de evenredige vertegenwoordiging en richt daarvoor in 1882 de Association réformiste pour la représentation proportionnelle op, die in een eigen tijdschrift (La Représentation proportionelle) de verschillende pleidooien bundelt. Een van zijn medewerkers is Victor D’Hondt.12 Aan progressistische en later socialistische kant promoot de controversiële jurist en senator Edmond Picard virulent het algemeen enkelvoudig stemrecht en de evenredige vertegenwoordiging in tal van geschriften.13 En ook in liberale hoek blijft het niet stil. De propagandisten vinden elkaar onder meer in de redactieraad van de Revue de Belgique.14 Oudgedienden als Charles Potvin15 en Pierre Tempels16 blijven balanceren tussen bekwaamheidskiesrecht en evenredige vertegenwoordiging als het gaat om emancipatie en representatie, maar de jongere generatie kijkt verder. Onder hen valt vooral de gedrevenheid van de liberale politicus en vooraanstaande vrijmetselaar Eugène Goblet d’Alviella op, die zowel voor als na 1899 een onvermoeibare propagandist voor de evenredige vertegenwoordiging blijkt te zijn en tientallen bijdragen over het kiesstelsel in relatie tot de evenredige vertegenwoordiging schrijft en dito tussenkomsten in het parlement geeft. In 1900 bundelt hij de voorgeschiedenis en zijn persoonlijke ervaringen in een lijvig werk, dat eindigt met een aansporing om die evenredige vertegenwoordiging zowel uit te breiden naar het gemeentelijk en provinciaal niveau als verder te verfijnen.17

Junius Massau.

Eenmaal de kaap van de evenredige vertegenwoordiging mentaal is genomen, duiken verschillende methodes op om de zetels proportioneel te verdelen en België speelt hierbij een mondiale pioniersrol. De eerste en direct ook meest invloedrijke wordt in 1882 voorgesteld door Victor D’Hondt.18 Deze Gentse hoogleraar is actief in de lokale katholieke associatie die in deze periode door het meerderheidsstelsel geen voet aan de grond krijgt in de Gentse gemeentepolitiek. Zijn ontwerp ontstaat met andere woorden uit een heel gerichte poging om de (Gentse) liberalen politiek een hak te zetten. De ironie van de geschiedenis is dan ook dat net zijn systeem de liberalen in 1899 zal redden. De Gentse hoogleraar en liberale politicus Junius Massau publiceert, naast enkele baanbrekende werken over meetkunde en mechanica, in 1891 een traktaat over een alternatief voor de delerreeksen van het systeem D’Hondt.19 Nog eens twee jaar later publiceert de Mechelse liberaal Victor Van de Walle zijn voorstel om het systeem D’Hondt verder te verfijnen via een trapsgewijze zetelverdeling, wat in 1919 wordt ingevoerd als de apparentering of lijstverbinding, waardoor kleinere partijen over de grenzen van de directe kiesomschrijving heen toch een kans op een zetel krijgen via de reststemmen.20 Opmerkelijk is dat zijn pleidooi, bijgeschaafd en aangevuld, wordt heruitgegeven in 1895, deze keer onder auspiciën van het Willemsfonds dat het werk in zijn publicatiefonds opneemt.21

Aan de slag

De katholieke eerste minister Auguste Beernaert dient, na de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht, een eerste wetsontwerp in. Zijn eigen fractie keert zich onmiddellijk tegen hem en op 16 maart 1894 verwerpt de katholieke meerderheid onder invloed van Charles Woeste en Joris Helleputte, de evenredige vertegenwoordiging. Dit betekent het einde van de partijpolitieke carriè­re van Auguste Beernaert die aftreedt en door Jules de Burlet wordt opgevolgd. Zijn partijgenoot Eugène Struye lanceert in 1895, met de steun van de Gentse katholieke krant Le Bien Public en zijn hoofdredacteur Guillaume Verspeyen, een eigen versie, maar raakt niet verder dan een stevige parlementaire discussie. Zijn plan wordt echter grotendeels opgepikt door eerste minister Jules Vandenpeereboom die in april 1899 een ingewikkelde hybride evenredige vertegenwoordiging voorstelt die echter enkel de katholieken ten goede kan komen.

Liberalen en socialisten protesteren heftig en krijgen daarbij ook de steun van een aanzienlijk aantal katholieken. Dit leidt tot woelige betogingen in de grote steden en de regering wordt gedwongen het voorstel-Vandenpeereboom weer in te trekken. Een neutrale onderzoekscommissie onder het voorzitterschap van Auguste Beernaert, de Commissie van XVI, moet vervolgens een voorstel op tafel leggen maar mislukt jammerlijk. De temperatuur loopt op en de regering-Vandenpeereboom komt ten val.

De daaropvolgende regering, onder leiding van de katholiek Paul de Smet de Nayer, bestaat groten­deels uit aanhangers van de evenredige vertegenwoordiging en slaagt erin om een compromisvoorstel met evenredige vertegenwoordiging voor de parlementsverkiezingen op tafel te leggen. Parlementaire steun vinden is echter niet evident, maar de progressieven uit alle drie de fracties vinden elkaar en vormen een wisselmeerderheid die het wetsvoorstel op 24 november 1899 goedkeurt. Ook de Senaat keurt de tekst goed en op 30 december 1899 wordt de wet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De evenredige vertegenwoordiging is een feit. Niet onbelangrijk, op gemeentelijk en provinciaal vlak is in 1899 nog geen vergelijk mogelijk, en wordt de evenredige vertegenwoordiging pas na de Eerste Wereldoorlog ingevoerd.

Met de goedkeuring van het systeem d’Hondt, dat de verdeelsleutel voor de zeteltoewijzing definieert, wordt het startschot gegeven voor een grondige aanpassing van het kiessysteem. In één beweging wordt ook de samenstelling van de kandidatenlijst aangepakt. De kandidaten komen niet langer alfabe­tisch op de lijst te staan maar in de rangorde die door het kiescomité wordt bepaald via de polls. Het panacheren (het verdelen van je stem over verschillende lijsten) wordt naar de prullenbak verwezen. Een geldige stem bestaat vanaf 1899 uit ofwel een lijststem, ofwel een naamstem op één kandidaat en/of één opvolger op dezelfde lijst. Ook wordt het systeem van kandidaten én plaatsvervangers geïntroduceerd waardoor plaatselijke tussentijdse verkiezingen bij ontslag of overlijden van een parlementslid, slechts heel uitzonderlijk nog nodig zouden zijn. Ten slotte worden, om praktische redenen, ook een aantal kleinere kiesarrondissementen, waaraan vroeger maar één zetel toegewezen werd, samengevoegd zodat de evenredige vertegenwoordiging ook in die regio’s kan meespelen. Het spreekt voor zich dat deze maatregelen ook de vorming van de particratie een stevige duw in de rug hebben gegeven.

Lakmoesproef

De eerste verkiezingen onder dit nieuwe systeem op 27 mei 1900 zorgen voor een voorspelbare correctie. De katholieken halen met 994.145 stemmen 86 zetels, een verlies van 26. De liberalen herstellen zich en halen met 501.940 stemmen opnieuw 33 zetels, een winst van 21 zetels. De socialisten halen met 461.095 stemmen 32 zetels of 4 meer dan na de verkiezingen van 1898. En dan is er uiteraard het mirakel uit Aalst: de Daensisten doen het er opnieuw beter dan de katholieken en halen ook een zetel binnen. Deze verkiezingen leiden op termijn tot een herschikking van het partijpolitieke landschap. De christendemocraten worden langzaamaan de belangrijkste vleugel binnen de katholieke partij en stevenen af op een meerderheid binnen de partij. Binnen de Liberale Partij moeten de doctrinairen steeds grotere toegevingen doen aan de progressieve radicalen. Zo worden zij verplicht om zaken zoals algemeen enkelvoudig stemrecht en verplicht lager onderwijs op te nemen in het liberale programma.

Met het vorderen van de twintigste eeuw wordt duidelijk dat de evenredige vertegenwoordiging een fundamentele impact heeft op het kiessysteem. De samenstelling van de vele assemblees in ons land krijgt een steeds diversere invulling en de grote politieke families krijgen op zowel de linker- als de rechterflank een myriade aan concurrerende partijen. Tegen het einde van de eeuw en in het begin van de eenentwintigste eeuw leidt dit in sommige gevallen tot hergroepering - zoals in de stadslijsten - en in andere gevallen tot een dusdanige versplintering dat noodgrepen zoals verhoogde kiesdrempels worden overwogen. Ook andere democratieën wereldwijd ondervinden deze problematiek en zoeken naar oplossingen.22 Wordt de evenredige vertegenwoordiging in de eenentwintigste eeuw bijgespijkerd en in een nieuw jasje gestoken?

Bronnen, noten en/of referenties

1. Jean-Jacques Rousseau, Le contrat social (1762), Charles de Montesquieu, De l’Esprit des Lois (1748) en Benjamin Constant, Principes de politique applicables à tous les gouvernements représentatifs (1815).

2. Over de geschiedenis van het kiesstelsel, zie onder meer: Romain Van Eenoo, ‘De evolutie van de kieswetgeving in België van 1830 tot 1919’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 42, nr. 3 (1979): 333-352; Jean Stengers, ‘Histoire de la législation électorale en Belgique’, in: Revue belge de philologie et d'histoire, 82, nr. 1-2 (2004): 247-270. Binnen internationaal perspectief, zie: Henk De Smaele, ‘Politiek als hanengevecht of cerebraal systeem. Ideeën over politieke representatie en de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in België (1899)’, in: BMGN – Low Countries Historical Review, 114, nr. 3 (1999): 328-357.

3. Zie onder meer: Donald Weber, ‘La marche des opérations électorales. Bepalingen rond kiesverrichtingen in de Belgische kieswetgeving, 1830-1940’, in: Revue belge de philologie et d'histoire, 81, nr. 2 (2003): 311-342.

4. Lucien Jottrand, Le suffrage universel. Nouvelle théorie et nouvelle application de ce système électoral (Brussel, 1848), heruitgegeven als Aux électeurs. La crise. Le salut (Brussel, 1859); Louis Bertrand Louis, ‘L'organisation démocratique en Belgique dans les années 1848-1849’, in: La Révolution de 1848. Bulletin de la Société d'histoire de la Révolution de 1848, dl.2, nr.8 (mei-juni 1905): 61-84.

5. Zie ook Sebastien Baudart, ‘Gelukwensen voor het kiesexamen’ (2019), in: Liberas.eu.

6. Roger Scruton, A dictionary of Political Thought (Londen: Macmillan, 1996), 451.

7. John Stuart Mill, Considerations on Representative Government (1861).

8. Thomas Hare, The machinery of representation (1857).

9. Carmen Van Praet, Bewogen Burgers. Negentiende-eeuwse liberalen en de sociale kwestie in België (1846-1886) (Gent: Liberas, 2019), 218.

10. Charles Woeste, Une expérience: la représentation proportionnelle (Brussel: Schepens, 1896).

11. Auguste de Maere-Limnander, De la représentation proportionnelle. Erreurs et fausses solutions du système D’Hondt (Gent: Annoot-Braeckman, 1894).

12. Jules De Smedt, Réforme électorale. De la représentation proportionnelle des minorités ou proportionnalité de l'élection (Brussel: Guillaume Lebrocquy, 1874). Over de Association Réformiste: Rolf Falter, ‘Verkiezingen en kiesstelsels‘, in: Res Publica, 27, nr. 4 (1985): 495-496.

13. Edmond Picard, Grelots progressistes. Histoire du suffrage censitaire en Belgique depuis 1830 (Brussel: Larcier, 1882).

14. Voor zowel een historiek van de Revue de Belgique als een overzicht van de vele artikels m.b.t. de evenredige vertegenwoordiging, zie Marcel Bots, Bibliografie van de liberale tijdschriften / Bibliographie des revues libérales. Revue de Belgique (1869-1914) (Gent: Liberaal Archief, 1995).

15. Christoph De Spiegeleer, Een blauwe progressist. Charles Potvin (1818-1902) en het liberaal-sociale denken van zijn generatie (Gent: Liberaal Archief en ASP, 2011) 67-68.

16. Pierre Tempels, Un système de représentation proportionnelle (Brussel: Weissenbruch, 1899).

17. Eugène Goblet d’Alviella, La représentation proportionnelle en Belgique. Histoire d’une reforme (Brussel/Parijs: Weissenbruch/Felix Alcan, 1900).

18. Victor D’Hondt, Question électorale: la représentation proportionnelle des partis (Brussel: Bruylant, 1878); id., Système pratique et raisonné de représentation proportionnelle (Brussel: C. Muquardt, 1882).

19. Junius Massau, La représentation proportionnelle (Gent: Hoste, 1891).

20. Voor het systeem van de apparentering en de politieke betekenis ervan, zie onder meer: Jean Stengers, ‘Histoire de la législation électorale en Belgique’, in: Revue belge de philologie et d'histoire, 82, nr. 1-2 (2004): 261-268.

21. Victor Van de Walle, De evenredige vertegenwoordiging: De voorkeur tusschen de candidaten, trapsgewijze geregeld (Mechelen: Heymans, 1893); id., Eene pleitrede ten gunste der evenredige vertegenwoordiging (Gent: Vuylsteke, Uitgave van het Willemsfonds nr. 137, 1895).

22. Zie onder meer Arend Lijphart, Patterns of Democracy. Government forms and performance in thirty-six countries (New Haven/Londen: Yale UP, 2nd, 2012) 130-157.

Hoe verwijs je naar dit artikel?

Bart D’hondt, "Macht delen: liberalen en evenredige vertegenwoordiging ", Liberas Stories, laatst gewijzigd 21/03/2024.
copy url

Colofon

Liberas Stories is een realisatie van cultuurarchief Liberas. Het werd ontwikkeld door Josworld en Webdoos naar een concept van Ruben Mantels. Aan de hand van een ‘Atlas’ en een ‘Magazine’ vertelt Liberas Stories de geschiedenis van het liberalisme en worden de collecties van Liberas gepresenteerd. Deze website werd gelanceerd in juni 2021 en is sindsdien verder uitgebouwd.

De inhoud van dit portaal is bestemd voor Liberas’ erfgoedgemeenschap, maar ook voor studenten, onderzoekers en journalisten en voor iedereen die ons erfgoed wil ontdekken. Het is geen catalogus van onze collectie: die vind je op liberas.eu.

Liberas heeft geprobeerd alle rechthebbenden op beeldmateriaal te contacteren. Personen of organisaties die zich alsnog in hun rechten voelen geschaad nemen contact op met Liberas vzw, Kramersplein 23, 9000 Gent.

Alle teksten op deze website mogen hergebruikt worden mits het overnemen van de auteurs- en bronvermelding. Alle opmerkingen met betrekking tot Liberas Stories - vragen, aanvullingen, correcties, suggesties voor nieuwe bijdragen - zijn welkom op info@liberas.eu. 

Volg ons op