In Willy De Clercq: Een Belgisch politicus van Europees formaat schrijft Walter Prevenier: ‘In de jaren 1950 zat de oude politieke cultuur in België, zeker bij de liberalen, nog stevig in het zadel, met afstandelijke heren van stand die, op een enkele uitzondering na, zich niet onledig hielden met het toespreken van volkse massa’s en het verlenen van sociaal dienstbetoon. De Clercq brak toen al radicaal met deze traditie.’ De Clercq organiseerde gepersonaliseerde spreekuren, ook wel ‘zitdagen’, in zogenaamde ‘blauwe cafés’: ‘Ze bezorgden hem een permanente confrontatie met het leven van de gewone burger en ze waren een realiteitstest voor de abstracte politiek die hij in Brussel noodgedwongen bedreef.’1
Prevenier noemt dit dienstbetoon in een andere tekst een ‘personalistische correctie op het dysfunctioneren van het collectieve staatssysteem’.2 Lokale tot nationale mandatarissen van een hele politieke generatie maken van deze contacten tussen politicus en gewone burger (of beter: potentiële kiezer) hun handelsmerk. Waar ze kunnen, zetten ze hun expertise, invloed en (partij- of zuil-)netwerk in om burgers te helpen met hun praktische vragen. Mogelijk met een verhoogde zichtbaarheid en/of electorale trouw of vooruitgang als beloning. Daar hoort uiteraard ook promotiemateriaal bij. We brengen hier een overzicht in beeld.