Volgens de Oostendse liberalen is voor mevrouw Vroome-Demulder een speciale rol weggelegd op de liberale lijst omdat zij ‘als vrouw meer de toestanden van verdriet, van ongeluk kan begrijpen dan gelijk welke man’. Maar de kiezer dient hiervan overtuigd te worden, want ‘nog velen denken dat een vrouw niet aan politiek moet doen, maar zij kan, en soms moet zij, medehelpen aan de menschelijke kant van de politiek: het verzachten van de ellende, zedelijke en lichamelijke hulp, moeders en kinders bij te staan in de zware oogenblikken van het leven. Dat zijn zaken die alleen vrouwen, alleen moeders best kunnen begrijpen en beseffen. Voert de vrouw zulke politiek, dan is dat één voor haar geschapen rol.’ Voorzichtigheidshalve wordt daarna nog benadrukt dat mevrouw Vroome-Demulder geen plaats in de gemeenteraad ambieert uit pronkzucht, maar om de burgers van Oostende tot dienst te zijn. Een verduidelijking die niet nodig blijkt bij de mannen op de lijst.
Hoewel Josephine Vroome-Demulder als tiende op de lijst een relatief gunstige plaats krijgt toebedeeld, raakt ze niet verkozen. De liberalen halen weliswaar tien verkozenen, maar het zijn de mannen op plaatsen elf, twaalf en veertien die door de Oostendse kiezers naar de gemeenteraad gestuurd worden.5 Ze maakt ook later geen deel meer uit van de gemeenteraad, want bij de daaropvolgende verkiezingen in 1946 komt ze niet op.