Onze website gebruikt cookies om je surfervaring te verbeteren. Om deze website optimaal te gebruiken vragen we je om akkoord te gaan met ons gebruik van cookies.

Ik ga akkoord liever niet.
Voorgesteld

De Tael is Gansch het Volk

Op 10 februari 1836 komt in Gent het literaire genootschap De Tael is Gansch het Volk tot stand. Het initiatief gaat uit van een handvol taalminnaars die het Nederlands in het jonge België willen stimuleren en ingaan tegen het dreigende monopolie van het Frans als de overheersende taal. In andere Vlaamse steden komen gelijkaardige verenigingen tot stand. Zij worden als essentieel gezien in de opstartfase van de Vlaamse beweging.

Peter Laroy
4 juni 2024

Porseleinkaart voor een uitgave van achttien vierstemmige liederen door De Tael is Gansch het Volk, datum onbekend. 

Prijsvragen en andere werkzaamheden

Aan de basis van de oprichting liggen Ferdinand A. Snellaert en Frans Rens, samen met andere taalminnaars zoals Frederik A. Spyers, Ch. Jos Boulengier en L. Caluwé. De naam voor het genootschap is ontleend aan een regel uit het gedicht Aen België (1834) van Prudens Van Duyse. Jan Frans Willems krijgt de titel van erevoorzitter toegeschoven. Net zoals de zusterverenigingen in Antwerpen (De Olijftak) en Leuven (Met Tijd en Vlijt) groeit De Tael nooit uit tot een massabeweging. Kort na de oprichting telt de vereniging veertien werkende leden, elf ereleden en een dertigtal corresponderende leden. Het gezelschap vindt onderdak op verschillende plaatsen in het centrum van Gent, o.a. in Hotel du Paysan (Den Vluchten Boer) in de Bennesteeg, in het Hotel du Courtrai (Hotel van Kortrijk) op de Poel, in de Achtersikkel en in het Lakenmetershuis

De leden zijn literatuurminnaars afkomstig uit de burgerlijke middenklasse. Hoewel geen academici, leggen zij de lat hoog en streven hoge kwaliteit na in hun werking.1 De heren (er zijn inderdaad geen vrouwen bij de werkende leden) organiseren in de beginjaren wekelijkse literaire bijeenkomsten. Zij lezen samen stukken proza en poëzie in het Nederlands, al dan niet van eigen hand. Hun activiteit krijgt bijkomende zichtbaarheid dankzij het volpennen van een rubriek in de Gazette van Gend. In deze Bydragen voor Letteren, Kunsten en Wetenschappen schrijven ze over uiteenlopende onderwerpen (literaire beschouwingen, recensies over kunst en publicaties, verslagen van bijeenkomsten), zowel proza als poëzie. Deze ‘feuilletons’, zoals zij die zelf betitelen, verschijnen achteraf in een gebundelde versie.

De auteurslijst van de eerste jaargang is tegelijkertijd een illustratie van wie er allemaal actief is in het genootschap: Frans J. Blieck, Philip Blommaert, Jan Baptist Courtmans, Karel Lodewijk Ledeganck, Frans Rens, Frederik A. Spyers maar vooral Prudens Van Duyse en Ferdinand A. Snellaert. Deze laatste, een voormalig arts in het Nederlandse leger, spreekt op de eerste bijeenkomst van De Tael een inspirerende rede uit onder de titel Over het nadeelige van het niet beoefenen der Volkstaal. Snellaert eindigt zijn tekst met ‘eendragt maakt magt’, de leuze die de jonge Belgische staat als kenspreuk heeft gekozen. De inzet voor het Nederlands is geen vorm van verzet tegen de Belgische staat.

Na vier jaar komt er een eind aan deze Bydragen. De leden van De Tael publiceren hun stukken verder in het Kunst- en Letterblad (1840-1843) en vervolgens in De Eendragt (van 7 juni 1846 tot 1879).2

Uitspraakleer der Nederlandse taal, door Karel L. Ternest, een uitgave door Het Willemsfonds nadat de publicatie in 1860 een prijsvraag van De Tael is Gansch het Volk won.

In de eerste jaren van zijn bestaan mengt De Tael zich actief in de Spellingoorlog (1839-1844). Het literair gezelschap sluit zich (met klein voorbehoud) aan bij de besluiten van de Spellingcommissie.3 Verder manifesteert de publieke activiteit zich vooral op het vlak van het uitschrijven van literaire prijsvragen: een prijsvraag voor proza en poëzie (1839, met als respectievelijke onderwerpen de regering van Maria van Bourgondië en Jacob van Artevelde), een prijsvraag voor Nederlandstalige koorzangen, gebaseerd op de meest beroemde Duitse koorzangen (1841, gewonnen door de Nederlander Jan Wap), een wedstrijd voor een Nederlandstalige zedenroman uit de tegenwoordige tijd (1847), een prijsvraag rond barbarismen, inzonderheid gallicismen en germanismen in Nederlandstalige dag- en weekbladen (1851, herhaald in 1852 en met eervolle vermelding aan Prudens Van Duyse toegekend), een wedstrijd voor een literair of wetenschappelijk werk, enkel toegankelijk voor studenten aan de Gentse universiteit (1853, omdat er toen geen reactie was, werd de wedstrijd het jaar erop herhaald waarop Karel Versnaeyen een eervolle vermelding ontving), een prijskamp voor uitspraakleer van het Nederlands (1859), een wedstrijd - ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de vereniging - voor poëzie (thema: verbroedering van Noord- en Zuid-Nederland) en voor proza (thema: geschiedenis van de omwenteling van 1830) (1860), een prijsvraag voor drama uit de Nederlandse geschiedenis en een wedstrijd voor muziek voor koor op tekst van een Nederlandse dichter (beide in 1865), een wedstrijd met als thema de geschiedenis van de inlijving van het zuiden van West-Vlaanderen van Vlaanderen bij Frankrijk onder Lodewijk XIV (1868) en ten slotte een prijsvraag voor historische romans (1871).

Het succes van deze prijsvragen is wisselend. Soms komen er geen inzendingen binnen (de prijsvraag over barbarismen in 1851) of kan er enkel een aanmoedigingsprijs worden uitgereikt (Prudens van Duyse in 1852 na de tweede oproep rond barbarismen, Karel Versnaeyen in 1856 voor Lange Jan). De wedstrijden van 1847, 1860 en 1871 leveren telkens een publicatie op: resp. Eugeen Zetternam (Mijnheer Luchtervelde), Karel L. Ternest (Uitspraakleer der Nederlandse taal) en F.J. Van den Branden (De Val van Antwerpen).

Reproductie van een portret van Prudens Van Duyse, ca. 1840-1860.

Verder bouwt de vereniging een netwerk uit van corresponderende leden in binnen- en buitenland.4 In het binnenland kijkt het bestuur vooral maar niet uitsluitend naar de andere steden waar reeds literaire gezelschappen aan de slag zijn. In het buitenland legt het genootschap contacten in Nederland en Duitsland maar bijvoorbeeld ook in Frans-Vlaanderen. De Tael vindt verder uiteraard aansluiting bij initiatieven die in de jaren 1840 de Vlaamse letterminnaars, zoals de Maetschappy tot bevordering der Nederduitsche Tael- en Letterkunde en het Nederduitsch Taelverbond, verenigen.

Hoewel het aantal leden van De Tael tot enkele tientallen is beperkt, slaagt de Gentse groep erin om bijeenkomsten te organiseren die de nodige weerklank krijgen. Dit is bijvoorbeeld het geval op 24 december 1854, wanneer vertegenwoordigers van toneel- en letterkundige maatschappijen uit Gent, Brussel, Antwerpen, Brugge maar ook St.-Niklaas, Deinze, Eeklo, Ninove en Nieuwpoort de koppen bij elkaar steken. De bijeenkomst eindigt met een verklaring waarbij financiële gelijkwaardigheid bij de steun voor Franstalige en Nederlandstalige toneelstukken wordt voorzien. Er is ook een pleidooi voor bepaalde ingrepen in het kunstonderwijs ten voordele van het Nederlands.

Even ophefmakend is de viering ter gelegenheid van het vijfentwintigjarige bestaan van De Tael is Gansch het Volk. Deze bijeenkomst op 15 september 1861 is gekoppeld aan de onthulling van een standbeeld voor Prudens Van Duyse. Zowat iedereen met naam en faam in de toenmalige Vlaamse Beweging is aanwezig. Merkwaardig genoeg luidt dit hoogtepunt zowat de zwanenzang in.

Liberale invloedssfeer

In de dertig jaar sinds de oprichting is er immers veel veranderd. De taalminnaars stellen vast dat de ideologische breuklijn een steeds belangrijker rol begint te spelen in de groeiende Vlaamse Beweging. Dit manifesteert zich ook bij De Tael, waar de leden de liberale kant kiezen. Aanvankelijk stellen zij zich op als neutrale bemiddelaars tussen volk en overheid, en fungeren ze volgens Draye (naar Aerts) als zogenaamde ‘letterheren’. Het is echter duidelijk dat, om resultaat te boeken voor het behoud en de groei van het gebruik van de Nederlandse taal, het niet langer volstaat om inspanningen te verrichten op het literaire vlak. Ook numeriek weegt de vereniging niet zwaar door.

In een veranderende context worden zij voorbijgestoken en vervolgens als het ware opgeslorpt door een meer actieve vereniging zoals het Willemsfonds. Deze vereniging is opgericht in 1851, ten dele door figuren die ook in De Tael actief zijn. In de jaren 1860 zet de geëngageerde Julius Vuylsteke het Willemsfonds naar zijn hand onder het motto Klauwaert en Geus. Vlaamsgezindheid en liberalisme gaan voor hem en zijn medestanders hand in hand. Het stimuleren van het gebruik en invoeren van de eigen taal is volgens hen een manier om de bevolking in het Nederlandstalige landsgedeelte uit de klerikale invloed te halen. Het is het einde van een tijdperk waarin Vlaamsgezinden wars van ideologie ijveren voor een gemeenschappelijk doel.

Het betekent ook het einde van een eerste fase in het bestaan van De Tael, waar de leden Vlaamsgezindheid, literatuur en liberalisme als één en onverbrekelijk beschouwen. De vereniging blijft bestaan maar stuurt de koers bij. In de loop van 1865 verschuift de focus zelfs van een literaire naar een meer historische benadering. In september van datzelfde jaar wijzigt onder invloed van Julius Vuylsteke de maatschappij haar naam in Maatschappij van Nederlandse Letterkunde en Geschiedenis.5

Op 25 mei 1867 ondertekenen Julius Vuylsteke (als secretaris van het Willemsfonds) en Max Rooses (als secretaris van De Tael) een overeenkomst om de bibliotheek van De Tael onder te brengen in het Gentse Lakenmetershuis, de zetel van het Willemsfonds. De vereniging betaalt voor deze dienstverlening de som van 250 frank op jaarbasis. Met deze overeenkomst wordt in feite duidelijk dat De Tael onder de vleugels van het Willemsfonds is gekropen. Korte tijd nadien begint het Willemsfonds met de oprichting van lokale afdelingen. De werking van De Tael kantelt op dat ogenblik in bij de afdeling Willemsfonds Gent. Concreet houdt dit vooral in dat de leden van de Gentse afdeling voortaan worden uitgenodigd voor de vergaderingen van De Tael.

De uitnodigingen illustreren dat een deel van de vergadering gemeenschappelijk plaatsvindt en dat er daarnaast een aantal specifieke punten op tafel komen, bestemd voor de ongeveer dertig leden die De Tael op papier nog telt. Die werkingspunten bevatten onder meer de aanstelling van corresponderende leden, de toekenning van subsidies, de aankoop van literatuur, de deelname aan huldigingen en de lezing van omzendbrieven van andere genootschappen.6 Over deze samenwerking zijn ook sporen te vinden in de gepubliceerde jaarverslagen van het Willemsfonds. Daaruit blijkt dat deze samenwerking maar weinig vruchten draagt en dat, net zoals de jaren ervoor, het aantal aanwezigen beperkt is.7

Net zoals het Willemsfonds zet De Tael in op de uitgave van boeken en dat is best merkwaardig te noemen. De Tael lijkt immers zo te verworden tot een filiaal van het grote Willemsfonds-huis. De vraag kan ook gesteld worden in welke mate het in die jaren niet zowat de persoonlijke speeltuin van Vuylsteke is. De leden stemmen bijvoorbeeld een bijdrage voor een Franse (!) vertaling van Vuylstekes werk over statistiek, eerder in het Nederlands uitgegeven bij het Willemsfonds.8 Verder publiceert De Tael historische werken waarin Vuylsteke de hand heeft, zoals de publicatie over de Gentse stadsrekeningen ten tijde van Philips van Artevelde. Bij de keuze van het thema voor de prijsvraag in 1871 is het ook Vuylsteke die aan het langste eind trekt: zijn voorstel voor een historisch drama haalt het op voorstellen van Snellaert (twee voorstellen: over de omschrijving van de Nederlanden bij de afstand van keizer Karel, en over de invloed van het tractaat der Pyreneeën op de Zuidelijke Nederlanden), Van Hoorde (een zedenkomedie) en Minnaert (geschiedkundig leesboek over de bijzonderste feiten der Nederlandsche historie).

Zowat het laatste grote moment voor De Tael vindt plaats op 28 juli 1872. Ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaardag van het afsterven van Karel Lodewijk Ledeganck vindt in de voormiddag een grootse hulde plaats in de Aula van de universiteit. Max Rooses houdt er de feestrede. In de namiddag trekt het gezelschap naar Ledegancks graf op Campo Santo waar Pieter Geiregat de lofrede uitspreekt onder een loden hitte.

Teren op de reputatie

Deze hulde is de definitieve zwanenzang. Het laatste kwart van de negentiende eeuw proberen opeenvolgende generaties Vlaamsgezinde liberalen de eerbiedwaardige maatschappij herhaaldelijk nieuw leven in te blazen. Na het overlijden van Frans Rens in 1874 komt de voorzittersstoel toe aan Jacob Heremans (die Rens ook is opgevolgd als voorzitter van het Willemsfonds). De hoogleraar treedt ook op als spreker voor de maatschappij net zoals Pieter Geiregat, Gilles Minnaert of Paul Fredericq dat doen. Er zijn op dat ogenblik een dertigtal leden maar andermaal mag de vraag worden gesteld in welke mate er betrokkenheid is. In 1881 overlijdt Edward Degerickx, de laatste der grote mannen uit de beginperiode. Wanneer ook Heremans in 1884 overlijdt, komt er nog maar eens een nieuwe start.

Met August de Maere komt er nu een totaal andere figuur aan het hoofd te staan. De nieuwe voorzitter is wel cultuurminnaar maar heeft als voormalig volksvertegenwoordiger voor de liberale partij ook een uitgesproken politiek profiel. In die jaren belandt de bibliotheek van het genootschap in de universiteitsbibliotheek. De collectie bevat volgens informatie hieromtrent vrij volledige verzamelingen van tijdschriften uit Noord en Zuid (zoals De Gids, De Tijdspiegel, De Nederlandsche Spectator, Rond den Heerd), en ongeveer drieduizend werken van Nederlandstalige dichters en prozaschrijvers. Begin 1887 wordt nog met de nodige luister de vijftigste verjaardag van de vereniging gevierd op het kasteel van voorzitter de Maere in Aartrijke. De Tael telt nog altijd ongeveer dertig leden en enkele tientallen corresponderende leden. Naar de inzet en de betrokkenheid van deze groep valt te gissen, maar die is wellicht heel beperkt.

Merkwaardig is in dat verband een bericht in het liberale blad Het Volksbelang, dat stelt: “Sedert lange jaren heeft deze maatschappij van zich niets meer laten hooren. Eens het brandpunt der wetenschappelijke Vlaamsche Beweging - een schrijver achtte het eene eer op den titel van zijn boek te kunnen melden dat hij er lid van was - was De Taal is gansch het Volk sedert meer dan 20 jaren nagenoeg dood.”9 Ondanks de schijn die er is van een onafgebroken werking in de periode 1870-1890 is de opgebouwde faam groter dan de gerealiseerde werking en teert de vereniging op het succes van de beginperiode.

Bij het begin van de jaren 1890 blaast een volgende generatie liberale Vlaamsgezinden De Tael nog eens nieuw leven in. Julius Mac Leod, Jozef Vercoullie, G. Staes, Julius Pée, Maurits Sabbe en Pieter Tack melden zich als sprekers aan. De maatschappij laat weten dat zij met een adviesfunctie de kennis en de verspreiding van de Nederlandse literatuur wil ondersteunen. Het oogmerk is niet enkel meer de promotie van Nederlandstalige bellettrie maar vooral ook de kennis van Nederlandstalige wetenschappelijke literatuur verder uit te breiden.10 In de realiteit staat De Tael nu meteen veel dichter bij de strijd voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs die de daaropvolgende decennia losbarst. De Tael is Gansch het Volk is ver afgedreven van de idealen van de eerste taalminnaars en als vereniging niet langer van betekenis. De rol van het genootschap is op de drempel van de twintigste eeuw volledig uitgespeeld.

Bronnen, noten en/of referenties

1. Els Witte ziet een oudere doelgroep, met eerdere wetenschappelijk aspiraties, die zich in Gent situeert tegenover een jongere en minder geleerde doelgroep uit Antwerpen (Els Witte, ‘De 19de-eeuwse Vlaamse literator en de maatschappelijk-politieke aspecten van zijn tijd’, in: eds. Ada Deprez, Walter Gobbers en Karel Wauters, Hoofdstukken uit de Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde in de 19de eeuw. Deel 3, (Gent: KANTL, 2003) 35).

2. Lode van den Bergh, Ada Deprez en Jos Smeyers, Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften in de negentiende eeuw. Nederduitsche Letteroefeningen 1833-1834, Bydragen der Gazette van Gend voor Letteren, Kunsten en Wetenschappen 1839-1839, Kunst en Letterblad 1840-1845 (Gent: RUG, Cultureel Documentatiecentrum ‘t Pand, 1984).

3. De Vaderlander, 13 september 1839: “Dat de tael- en spelgronden, door haer aengeprezen, wel degelyk overeenstemmen met het gezag der beste schryvers, het aloud gebruik onzer voorvaders en het algemeen gevoelen der taelgeleerden in al de Nederlandsche gewesten (…)

4. De corresponderende leden zijn hoogleraren, auteurs en letterlievende intellectuelen uit Noord- en Zuid-Nederland, Duitsland en Frans-Vlaanderen. Een greep uit de namen: Dokter Frans-Jan Matthyssens (Antwerpen), advocaat Gustave Jottrand (Brussel), leraar Jan Van Beers (Liers), historicus Karel Torfs (Antwerpen), dokter Jan Reniers Snieders (Turnhout), journalist August Snieders (Antwerpen), stadsarchivaris Edward Van Even (Leuven), de taalactivisten Lodewijk De Baecker en Edmond de Coussemaker uit Frans-Vlaanderen, hoogleraar Willem Gerard Brill (Utrecht), hoogleraar George Willem Vreede (Utrecht), hoogleraar Willem Joseph Andries Jonckbloet (Groningen), hoogleraar Matthias De Vries (Leiden), onderwijzer en letterkundige A. De Jager (Rotterdam), auteur Mark Prager Lindo (Breda), letterkundige Hendrik Jan Schimmel (Amsterdam), auteur Lina Schneider (Keulen), auteur Max Rooses (Antwerpen), journalist Charles Boissevain (Amsterdam), auteur Hendrik Theodoor Boelen (Amsterdam), Samuel Johannes van den Bergh (Den Haag), de Pruisische ambassadeur Rudolf von Sydow (Brussel), onderwijzer Leonard Frans David (Aalter), priester Constant Duvillers (Middelburg), auteur Joseph Albertus Alberdingk Thym (Amsterdam), minister Pieter De Decker (Brussel), auteur Friedrich Oetker (Kassel), hoogleraar Klaus Groth (Kiel), arts en auteur van volksliederen Jan Pieter Heye (Amsterdam), auteur Rosalie Loveling (Nevele), auteur Virginie Loveling (Nevele), auteur Jan Van Rijswijck (Antwerpen), auteur Julius de Geyter (Antwerpen), auteur C.J. Hansen (Antwerpen), auteur Frans De Cort (Brussel), enz.

5. Reglement der maatschappy van nederlandsche letterkunde en geschiedenis, onder kenspreuk: de taal is gansch het volk, te Gent, gesticht den 10 februari 1836.

6. De (gedrukte) uitnodigingen zijn bewaard in de briefwisseling van de afdeling Willemsfonds Gent. Liberas, Archief Willemsfonds Gent (archief nr. 166).

7. Zie ook Liberas, Archiefcollectie Willemsfonds Jaarverslagen (archief nr. 2121), uitnodiging 9 januari 1872: de dagorde kan drie keer niet worden afgewerkt door gebrek aan aanwezige leden.

8. Julius Vuylsteke, Exposé sommaire de l'état statistique de la Belgique (Gent, 1870). 

9. Het Volksbelang, 25, nr. 5 (31 januari 1891): 3.

10. Het Volksbelang, 26, nr. 21 (21 mei 1892): 3: “(…) een advocaat, die zich een werk over gerechtelijke geneeskunde wil aanschaffen; - een ingenieur, die met de wiskundige werken der Noord-Nederlanders wenscht kennis te maken; - een leeraar van vreemde talen, die de beste spraakleeren en woordenboeken wenscht te kennen; - een hoefsmid, die een goed leerboek over zijn vak wenscht te bezitten; - een letterkundig genootschap, dat de meesterwerken der Nederlandsche letterkunde in zijne bibliotheek wil plaatsen, enz. enz. enz.”

Hoe verwijs je naar dit artikel?

Peter Laroy, "De Tael is Gansch het Volk", Liberas Stories, laatst gewijzigd 03/06/2024.
copy url

Colofon

Liberas Stories is een realisatie van cultuurarchief Liberas. Het werd ontwikkeld door Josworld en Webdoos naar een concept van Ruben Mantels. Aan de hand van een ‘Atlas’ en een ‘Magazine’ vertelt Liberas Stories de geschiedenis van het liberalisme en worden de collecties van Liberas gepresenteerd. Deze website werd gelanceerd in juni 2021 en is sindsdien verder uitgebouwd.

De inhoud van dit portaal is bestemd voor Liberas’ erfgoedgemeenschap, maar ook voor studenten, onderzoekers en journalisten en voor iedereen die ons erfgoed wil ontdekken. Het is geen catalogus van onze collectie: die vind je op liberas.eu.

Liberas heeft geprobeerd alle rechthebbenden op beeldmateriaal te contacteren. Personen of organisaties die zich alsnog in hun rechten voelen geschaad nemen contact op met Liberas vzw, Kramersplein 23, 9000 Gent.

Alle teksten op deze website mogen hergebruikt worden mits het overnemen van de auteurs- en bronvermelding. Alle opmerkingen met betrekking tot Liberas Stories - vragen, aanvullingen, correcties, suggesties voor nieuwe bijdragen - zijn welkom op info@liberas.eu. 

Volg ons op