Vrouwen uit de burgerij eisen geleidelijk aan meer ruimte in de publieke sfeer op. Ze worden echter van veel beroepen uitgesloten. In 1877 behaalt Isala Van Diest haar diploma als arts, maar ze mag pas vanaf 1884, na een parlementair debat, haar beroep uitoefenen. Andere vrije beroepen blijven nog langer ontoegankelijk. Marie Popelin studeert in 1888 bijvoorbeeld af als doctor in de rechten maar wordt niet toegelaten tot de Brusselse balie. Wanneer ze dit aanvecht, verwerpt de rechtbank haar verzoek omwille van de zogenaamde specifieke natuur van de vrouw en haar sociale rol.9 Popelin legt zich hier niet bij neer en richt in 1892 samen met onder anderen Van Diest en advocaat Louis Frank de Ligue belge du droit des femmes (de Belgische Liga voor Vrouwenrechten) op. De Liga profileert zich als een politiek neutrale studie- en drukkingsgroep, maar heel wat leden zijn verbonden aan de liberale beweging. Ze stelt zich tot doel om vrouwen toegang te verlenen tot alle beroepen en hervormingen van het burgerrecht en het huwelijksrecht te bewerkstelligen.10
Het duurt lang voor er resultaten geboekt kunnen worden. De liberalen zijn verdeeld. Waar in 1893 liberaal volksvertegenwoordiger Louis Huysmans de beslissing om een vrouw bij een bureel van weldadigheid (voorloper OCMW) te benoemen, aanvecht omdat het de deur zou openzetten om vrouwen in gemeenteraden en de magistratuur toe te laten, neemt zijn collega Paul Janson het jaar daarna enkele feministische initiatieven. De liberale volksvertegenwoordiger dient wetsvoorstellen in over het spaargeld van de gehuwde vrouw, over de rechten van de overlevende echtgenoot en over het onderzoek naar het vaderschap. Weliswaar zonder onmiddellijk resultaat.11