Onze website gebruikt cookies om je surfervaring te verbeteren. Om deze website optimaal te gebruiken vragen we je om akkoord te gaan met ons gebruik van cookies.

Ik ga akkoord liever niet.

Progressistische hervormers en het arbeidersvraagstuk in de 19de eeuw

Ongebreidelde industrialisering en urbanisatie leiden in de negentiende eeuw bij het industriële en stedelijke proletariaat tot ellendige arbeids- en leefomstandigheden. Straatrellen in 1886 zetten een verschuiving in de sociale politiek in gang met belangrijke sociale wetgeving in de periode 1886-1914 als resultaat. In 1887 omhelst het programma van de nieuwe progressistische partij de reglementering van kinderarbeid en maatregelen ter bescherming van de arbeider. Reeds lang daarvoor debatteren sociaal bewogen liberalen over de meest geschikte oplossingen voor de brandende sociale kwestie. Progressisten steken de handen uit de mouwen om arbeiders instrumenten aan te reiken zodat ze zich kunnen omvormen tot – in hun ogen – ‘moreel volwaardige burgers’.

Een bescheiden liberaal wettelijk kader voor zelfhulp

Het aantal ingevoerde sociale maatregelen in de periodes dat de liberalen tijdens de negentiende eeuw alleen aan de macht zijn (1847-1855, 1857-1870) kan men bijna op één hand tellen. Het op het zelfhulp-  en vrijheidsprincipe gebaseerde liberalisme heeft dan ook een moeilijke relatie met een wettelijke regulering van sociale issues. Liberale regeringen zorgen voor een bescheiden wettelijk kader met beperkte impact, waarbij zelfhulp centraal staat. De eerste volwaardig liberale regering onder leiding van Charles Rogier zorgt in 1850 voor de oprichting van een lijfrentekas. In 1851 volgt de wettelijke erkenning van onderlinge hulpkassen en in 1865 ziet de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) als nationale spaarkas het levenslicht.1 Deze ingrepen typeren een liberale filosofie die de rol van de staat beperkt tot het behouden van het maatschappelijke evenwicht, en de maatschappelijke integratie en ‘zedelijke’ vooruitgang van arbeiders afhankelijk maakt van het individuele sparen en de persoonlijke verantwoordelijkheid. Bovendien is niet het sociale maar wel het financieel-economische nut van een nationale spaarkas van doorslaggevend belang voor Walthère Frère-Orban als minister van Financiën.2

De Ieperse liberaal Alphonse Vandenpeereboom.

Via omzendbrieven bepleiten liberale ministers de tussenkomst van de lokale overheden in de sociale kwestie. Op advies van Rogier moedigt de minister van Justitie, François-Philippe De Haussy, via een omzendbrief in 1849, burelen van weldadigheid aan om initiatieven te nemen inzake de bouw van hygiënische arbeiderswoningen. Alphonse Vandenpeereboom, minister van Binnenlandse Zaken, nodigt in 1862 de lokale overheden uit om volksbibliotheken uit te bouwen, aangevuld met privé-initiatieven waar nodig.3 In 1866 spoort de regering gemeenten aan om openbare adultenscholen op te richten voor vervangend en aanvullend onderwijs van de lagere scholen.4 Veel belangrijker voor de arbeidersklasse is dat de liberale meerderheid datzelfde jaar het coalitieverbod opheft. Hierdoor worden stakingen, maar ook de vereniging van werkgevers, wettelijk.

In 1867 is de liberale regering verantwoordelijk voor een wet waardoor bouwmaatschappijen voor arbeiderswoningen het statuut van naamloze vereniging kunnen aannemen. In 1870 wordt een liberaal wetsontwerp ingediend om coöperatieven een wettelijk kader te geven door opname van deze verenigingen in het herziene Wetboek van Koophandel. Jules Guillery, progressistisch volksvertegenwoordiger, zingt in het parlement de lofzang over de coöperatieve beweging in de samenwerking tussen arbeid en kapitaal.5 In juni 1870 verliezen de liberalen hun meerderheid waardoor coöperatieven slechts in 1873 onder een katholieke regering een wettelijk kader krijgen.

Wat betreft de progressistische eisen rond het statuut van de arbeider, reduceert de liberale regering pas met de wet van 10 juli 1883 de juridische ondergeschiktheid van de arbeidersklasse. De wet maakt het werkboekje facultatief en trekt het artikel uit het Burgerlijk Wetboek in dat stelt dat bij discussies over lonen enkel de werkgever op zijn woord wordt geloofd.6 Datzelfde jaar, in volle schoolstrijd, gaat doctrinair boegbeeld Frère-Orban, die zijn laatste kabinet leidt, vanuit strategische overwegingen uiteindelijk in op de eis van de progressistische vleugel van de partij voor de invoering van leerplicht. De liberale regering dient een wetsontwerp in waarbij de algemene leerplicht voor kinderen van zes tot twaalf jaar zou worden ingevoerd, met het verbod van ‘regelmatige’ fabrieksarbeid voor die leeftijdsgroep. Echte sancties voor de ouders die hun kinderen niet naar school sturen, ontbreken in het voorstel en ondanks aanmaningen van Guillery geeft de regering geen prioriteit aan de bespreking van het wetsontwerp. De verkiezingsnederlaag van de liberalen in 1884 zorgt opnieuw voor uitstel.7 Pas in 1889 verbiedt een wet industriearbeid voor kinderen jonger dan twaalf jaar. Het duurt tot 1914 voor België, als laatste industrieel ontwikkelde natie, het verplicht lager onderwijs invoert.

Een burgerlijk beschavingsoffensief

Progressisten vormen de heterogene linkervleugel van de liberale beweging, met verschillende strekkingen die al dan niet nauwe relaties onderhouden met de structuren van de Liberale Partij. Hun visie op onderwijs, kiesrecht en sociale wetgeving verschilt met die van de conservatieve doctrinaire liberalen.8 Tegen de achtergrond van de nachtwakerstaat zien progressisten de door de industrialisering veroorzaakte sociale problemen als een aantasting van de liberale principes en Verlichtingsidealen. Deze progressisten maken al snel de voorhoede uit van een breder ‘burgerlijk beschavingsoffensief’ in de samenleving.9 In de industriesteden, waar de sociale problemen zich het hardst laten voelen, zoeken hervormers op lokaal niveau naar oplossingen. Progressisten vinden aansluiting bij deze pluriforme wereld van sociale hervormers van de meest diverse pluimage: gaande van academici en ‘hygiënisten’, die de sociale kwestie bestuderen en aankaarten binnen denktanks en op internationale congressen, tot praktisch ingestelde industriëlen die concrete initiatieven voor hun werknemers nemen.

Elektrisch verlichte vlasspinnerij La Lys te Gent, 1902.

Progressisten vertrekken, in tegenstelling tot het doctrinaire model van de kiescijns betalende burger-eigenaar, vanuit een burgerschapsideaal waarin productiviteit, autonomie en deugdzaamheid centraal staan. Binnen deze sociaal-liberale visie op emancipatie volgt na de sociaal-economische integratie van de ‘deftige’ werklieden via bijvoorbeeld coöperatieven en onderwijs, ook integratie in het politieke bestel door middel van een uitbreiding van het kiesrecht op basis van ‘capaciteiten’. Progressistische hervormers proberen op verschillende domeinen in te grijpen om de arbeidersklasse de eigen burgerlijke en liberale waarden en normen rond spaarzaamheid, zelfredzaamheid en vooruitziendheid op te leggen als na te volgen gedragsregels. Op deze manier hopen ze een vreedzame oplossing voor de sociale kwestie te bewerkstelligen. In wat volgt, lichten we enkele initiatieven uit rond sparen, kredietverstrekking, voedselconsumptie en volksonderwijs. Vanuit een progressief liberaal gedachtegoed proberen deze projecten drie basisprincipes in de praktijk om te zetten: (1) het zelfhulpprincipe, (2) het ideaal van klassenverzoening en (3) een ondersteunde rol van de overheid die de persoonlijke bewegingsvrijheid niet in het gedrang brengt.10

Op zoek naar oplossingen voor arbeidershuisvesting vanuit de burgerlijke maatschappij

Alvorens de arbeider zichzelf en zijn gezin kan ontvoogden via onderwijs en coöperatieve organisatievormen, moet hij kunnen beschikken over een hygiënische en degelijke woonst. Het nijpende huisvestingsprobleem is dus de kern van een breder sociaal vraagstuk dat bovenaan de agenda staat van veel hervormers. Er is rond het midden van de eeuw evenwel een grote kloof tussen nieuwe ideeën die circuleren over arbeidershuisvesting en wat er daadwerkelijk op het terrein in België gebeurt. Zelfs in het overbevolkte Gent, met zijn wildgroei van beluiken als broeihaarden van infecties en epidemieën, grijpt de stedelijke overheid niet in.11 Over welke actoren en beleidsniveaus het best geplaatst zijn om het nijpende tekort aan hygiënische arbeiderswoningen aan te pakken, lopen de meningen uiteen. Progressistische intellectuelen en hervormers leggen eigen accenten in hun zoektocht naar oplossingen rond arbeidershuisvesting. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de publicaties hieromtrent van Ernest Defuisseaux, Adolphe Burggraeve en Charles Potvin in de jaren 1860-1870.

Adolphe Burggraeve, liberaal gemeenteraadslid tussen 1858 en 1881.

In 1864 vraagt de Brusselse Liberale Associatie de progressistische advocaat Ernest Defuisseaux voor een lezing over de huisvestingskwestie. Defuisseaux ziet vooral toekomst in  filantropische verenigingen die (onder patronage van de burgerij) degelijke woningen zouden verhuren. De meest ‘verdienstelijke’ arbeiders zouden in zijn voorstel op weg worden geholpen om eigenaar te worden via aangemoedigde (maar vrijwillige) spaarstelsels. Dergelijke initiatieven zouden dan op een gegeven moment aanspraak kunnen maken op subsidies van overheidsinstellingen.12

De Gentse geneesheer en liberaal gemeenteraadslid Adolphe Burggraeve maakt op hetzelfde ogenblik, in 1864, dan weer de statuten publiek van een naamloze vennootschap die onder patronage van het stadsbestuur gezonde werkmanswoningen zou bouwen. Het project zou tezelfdertijd de spaarzin van de straatarme Gentse fabrieksarbeiders mobiliseren door hen toe te laten al sparend zelf aandeelhouder te worden van de onderneming.13 De Burggraeve loopt met zijn voorstel vooruit op de nationale huisvestingswet in 1889, die de bouw van arbeiderswoningen toevertrouwt aan samenwerkende of naamloze vennootschappen met behulp van goedkope leningen van de ASLK.14 

Gents beluik “’t Luizengevecht” tussen de Kortrijksepoortstraat en de Leie (begin 20ste eeuw). 

De invloedrijke progressistische intellectueel Charles Potvin bejubelt tot slot private, paternalistische huisvestingsprojecten van fabriekseigenaars. In het liberale tijdschrift Revue de Belgique gaat hij in 1873 dieper in op de realisatie van de Franse ondernemer Jean-Baptiste André Godin in Guise. Godins socialistisch geïnspireerde, industriële commune vertrekt van een gelijkwaardigheidsprincipe tussen de bewoners/werknemers en weet Potvin enorm te bekoren. Net als Godin ziet Potvin in het idee om de arbeider eigenaar te maken dan ook geen wondermiddel. Zo zou eigendom van een woonst in de nabijheid van de fabriek de vrijheid beknotten van de arbeiders en hun families.15

Gepatroneerde liberale coöperatieven: volksbanken en volkskeukens

Progressistische liberalen engageren zich voor een alliantie van alle productieve klassen, van het productieve kapitaal en de productieve arbeid. Ze geloven rotsvast in een associatieve weg als oplossing voor de sociale kwestie en als middel tot zelfverheffing. Binnen deze associatieve ideologie speelt de coöperatieve formule een sleutelrol. Coöperatieven zouden arbeiders moreel en materieel integreren in de burgerlijke maatschappij zonder de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten. Het hoeft dus niet te verbazen dat verschillende progressisten betrokken zijn bij de oprichting van coöperatieve maatschappijen. Gezien de nauwe band tussen de Belgische vrijmetselarij en liberale en progressistische bewegingen, spelen vrijmetselaarsloges meer dan eens een belangrijke rol in de opstart van dit soort initiatieven.16

Er wordt in liberale kringen vooral geëxperimenteerd met coöperatieve spaar- en kredietinstellingen en coöperatieve volkskeukens, of wat daarvoor moet doorgaan. Volkskeukens zijn bedoeld om aan arbeiders en kleine bedienden een gezonde en betaalbare maaltijd aan te bieden, gefinancierd door inkomsten uit de gelagzalen zelf. Burgers leveren het startkapitaal. Door het verwerven van aandelen door leden-consumenten zou een daadwerkelijke coöperatieve in handen van de gebruikers ontstaan. Naast het verbeteren van het voedingsregime en het fysiek aansterken van arbeiders die over een regelmatig inkomen beschikken, zijn volkskeukens voor hervormers ook een belangrijk moraliserend middel.  Samen eten in een coöperatief restaurant zou ordelijk en deugdzaam gedrag bevorderen.17 Daar waar volkskeukens directe noden lenigen, moeten op coöperatieve leest geschoeide volksbanken de lagere sociale klasse aanzetten tot sparen en het lenen van geld, zodat de leden-coöperanten zich kunnen verheffen tot kleine ondernemers. Deproletarisering zou plaatsvinden door de creatie van kleinbezit via goedkope kredietverlening en het stimuleren van spaarzaamheid.18 Ook hier is een startinvestering vanuit de liberale burgerij nodig.

‘Volksgaarkeuken’ te Rotterdam. Dit goedkoop restaurant opent in 1867 de deuren, enkele maanden voor de volkskeuken van Les Ateliers Réunis in Brussel van start gaat.

Uiteindelijk blijft het daadwerkelijk emancipatorisch karakter van deze ‘liberaal gepatroneerde coöperatieven’ beperkt.19 De vennootschappen staan onder patronage van de burgerij en investeerders. Het einddoel is om het bestuur van de vennootschappen uiteindelijk in handen te geven van de arbeiders die er gebruik van maken en de aandelen zouden bezitten.20 Zo’n overdracht en coöperatieve financiering door gebruikers blijkt in de praktijk allesbehalve evident. De consumenten van de volkskeukens kopen weinig of geen aandelen om volwaardige  coöperanten te worden.21 De Brusselse loge Les Amis Philanthropes sticht bijvoorbeeld in  1867 met de steun van een andere werkplaats een in naam coöperatief vennootschap, La Société  Coopérative Alimentaire Les Ateliers Réunis. Deze maatschappij opent in 1868 in een Brusselse volkswijk haar eerste volksgaarkeuken. De progressistische volksvertegenwoordiger Auguste Couvreur, sinds 1855 lid van Les Amis Philanthropes, speelt waarschijnlijk een belangrijke rol in het naar voren schuiven van de coöperatieve organisatievorm voor het inrichten van een dergelijk volksrestaurant. Toch beantwoordt Les Ateliers Réunis in de eerste fase van haar bestaan eigenlijk niet aan enkele klassieke basiselementen van een echte coöperatieve: de aandelen zijn niet in handen van de gebruikers, er is geen sprake van een soort spaarkas die dividenden terugstort aan coöperanten op basis van hun consumptie in het restaurant en arbeiders ontbreken in de beheerraad. De initiatiefnemers hebben de intentie om het bestuur na verloop van tijd over te dragen aan de arbeiders die gebruik maakten van het restaurant en er de definitieve vennoten van zouden worden. De omvorming tot een echte coöperatieve gebeurt echter pas in 1886-1887, maar liefst twintig jaar na de stichting, onder impuls van de liberale burgemeester Charles Buls.22 Daarnaast bereikt Les Ateliers Réunis met haar aanbod in de praktijk waarschijnlijk nauwelijks ongeschoolde arbeiders, maar vooral de lagere middenklassen.23

Rekeninguittreksel Gentse volksbank voor Algemeen Bestuur van het Willemsfonds, 1888.

De hoge instapkosten van volksbanken verhinderen dan weer dat de doorsnee arbeider lid kan worden en volksbanken in een stedelijk liberaal milieu streven bovendien naar winst.24 De eerste op het model van de ‘Vorschussvereine’ van Hermann Schulze-Delitzsch geïnspireerde volksbank in Vlaanderen wordt opgericht in 1866 in Gent. De progressistische liberaal Gustave Rolin-Jaequemyns wordt voorzitter van de ‘Gentsche Volksbank’. De bank wil in de eerste plaats spaargeld samenbrengen en aan de leden-coöperanten krediet voor beroepsmatige of huishoudelijke investeringen verstrekken. Het initiatief krijgt de volle steun van de Gentse progressistische vrijmetselaarsloge La Liberté, die net als Les Amis Philanthropes de coöperatieve gedachte zeer genegen is. Finaal slaagt de instelling er net zomin als de volkskeukens van Les Ateliers Réunis in om proletariërs om te vormen tot ‘petits bourgeois’. Ook hier wordt vooral de lagere middenklasse bereikt. De eerste leden engageren zich om minstens een spaartegoed van 200 frank op te bouwen waarna ze recht hebben op een jaarlijks dividend. Het spreekt voor zich dat de lat veel te hoog ligt voor de modale Gentse fabrieksarbeider en dat vooral ambachtslui, kleine middenstanders en bedienden intekenen.25

De zondagse volksvoordrachten die barones Ida de Crombrugghe vanaf 1863 organiseert in haar thuisgemeente Sint-Joost-ten-Node liggen aan de basis van de burgerlijke liberale beweging voor volksopvoeding.

Verheffing van de geest via volksopvoeding

Naast hygiënische huisvesting en de coöperatieve organisatievorm is eerst en vooral onderwijs een belangrijke hefboom voor progressisten. Ze beschouwen scholing niet louter als een moraliserende kracht voor de handhaving van de orde, maar vooral als een middel tot sociale promotie en klassenverzoening. Vooruitstrevende liberalen zien de sociale inferioriteit van de arbeider in relatie tot zijn intellectuele inferioriteit. Leerplicht en afschaffing van kinderarbeid worden dan ook gezien als belangrijke progressistische eisen.26 Sommige progressisten pleiten vanuit een zeker pragmatisme voor regulering en beperking van kinderarbeid in plaats van totale afschaffing. Rolin-Jaequemyns stelt zich vanuit het vrijheidsbeginsel aanvankelijk nog argwanend op tegenover een door de staat opgelegde schoolplicht, met de overheid die ouders zou straffen. In afwachting van verplicht onderwijs moet de arbeidersopvoeding in elk geval langs andere wegen verlopen om de arbeidersklasse voor te bereiden op haar deelname aan het politieke leven.27 Vanuit liberale hoek worden dan ook verschillende initiatieven rond volksonderricht op poten gezet. We zien vanaf de jaren 1860 een duidelijke stijging van het aantal op liberale leest geschoeide burgerlijke organisaties die zich bezighouden met volksonderwijs door middel van avondlessen, volksvoordrachten, volksbibliotheken enz. In enkele van deze initiatieven domineren progressisten duidelijk het bestuur. Vooral de in Brussel gevestigde Ligue de l’Enseignement (°1864), waarvan maar liefst 25 lokale afdelingen ontstaan tussen 1865 en 1870, kent een internationale uitstraling.28

Charles Buls.

De Ligue de l’Enseignement wordt opgericht door een groep Brusselse progressisten, met Charles Buls als secretaris. Couvreur en Potvin zetelen in 1865 al meteen in het bestuur. De liberale onderwijsbond streeft naar de invoering van gelaïciseerd, verplicht en gratis lager onderwijs door middel van een grondige herziening van de schoolwet van 1842.29 In de periode 1866-1879 besteedt de Ligue ook veel aandacht aan de materiële ondersteuning van volksbibliotheken en de organisatie van volksvoordrachten door lokale afdelingen. De bedoeling is om een arbeiderspubliek via gratis voordrachten, over bijvoorbeeld geschiedenis of exacte wetenschappen, kennis te laten maken met de liberale waarden en een behoefte aan kennis en zelfontwikkeling op te wekken bij de aanwezigen.30 Het succes van de afdelingen van de - hoofdzakelijk Franstalige - Ligue in de provincies blijft op lange termijn evenwel bijzonder gering. Dit is te wijten aan de aanzienlijke sociale en culturele kloof tussen de hoofdstad en kleinsteedse en rurale contexten, de centralistische structuur van de bond en persoonlijke en ideologische spanningen binnen de liberale familie.31 Net als bij de andere hier besproken sociaal-liberale initiatieven, bereiken de activiteiten van de Ligue-afdelingen, ondanks de torenhoge ambities vanuit het Brusselse bestuur, niet noodzakelijk het arbeiderspubliek dat nodig was om tot een echte klassentoenadering te komen. Zo is het voor de sprekers, hoe vulgariserend de volksvoordracht ook is opgevat, verre van evident om de intellectuele kloof met de ongeletterde arbeiders en landbouwers te overbruggen.32

Op het raakvlak van liefdadigheid en sociale emancipatie

De richtinggevende rol van de verlichte liberale burgerij bij de organisatie van de arbeidersemancipatie, via het aanleren van spaarzaamheid en vooruitziendheid als basis voor ‘volksverheffing’, lijkt als idee op het eind van de negentiende eeuw met de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht voorbijgestreefd.33 Er wordt nu  ingezet op verenigingen door arbeiders, en niet voor arbeiders. De zich ontwikkelende liberale ‘zuil’ van mutualiteiten, coöperatieven en syndicaten kent echter nooit het succes van de katholieke en de socialistische zuil. De onvermijdelijke kloof tussen droom en werkelijkheid bij de verschillende hier vernoemde sociaal-liberale projecten doet niets af aan het engagement van progressisten om arbeid en kapitaal te verzoenen. Ze gaven vanuit de burgerlijke samenleving betekenisvolle impulsen waar beleidsmakers later konden op voortbouwen.

Christoph De Spiegeleer, Liberas, 2021.

Bronnen, noten en/of referenties

1. Carmen Van Praet, Bewogen burgers. Negentiende-eeuwse liberalen en de sociale kwestie in België (1846-1886) (Gent: Liberas/Liberaal Archief, 2019) 5-6, 132; Sabine Parmentier, ‘Het liberaal staatsinterventionisme in de 19de eeuw. Een concreet geval: de oprichting van de A.S.L.K.’, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 17, nr. 3-4 (1986): 401.

2. Pierre Rion, ‘Het sociale vraagstuk’, in: Het Liberalisme in België. Tweehonderd jaar geschiedenis, eds. Adriaan Verhulst en Hervé Hasquin (Brussel/Gent: Delta/Paul Hymanscentrum/Liberaal Archief, 1989) 176; Parmentier, ‘Het liberaal staatsinterventionisme’, 380-383, 406-407.

3. Van Praet, Bewogen burgers, 86, 175.

4. Maurice De Vroede, ‘De adultenscholen in België in de 19de eeuw’, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 10, nr. 1-2 (1979): 142-143, 149-150.

5. Eliane Gubin en Jean-Pierre Nandrin, ‘1846-1878. Het liberale en burgerlijke België’, in: Nieuwe Geschiedenis van België, eds. Vincent Dujardin, Michel Dumoulin, Emmanuel Gerard e.a. (Tielt: Lannoo, 2005) 384; Jean Puissant, ‘La coopération: un des principaux piliers sociaux de l'organisation politique belge’, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 22, nr. 1-2 (1991): 35; Van Praet, Bewogen burgers, 94, 152.

6. Patricia Van den Eeckhoudt, ‘Van werkboekje tot arbeidscontract: negentiende-eeuwse arbeidsrelaties revisited’, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 35, nr. 1-2 (2005): 159, 165.

7. Eliane Gubin en Patrick Lefèvre, ‘Obligation scolaire et société en Belgique au XIXe s. Réflexions à propos du premier projet de loi sur l'enseignement obligatoire (1883) (2e partie)’, in: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 63, nr. 4 (1985): 756-775.

8. Marc Mayné, ‘De hoeders des volks. Doctrinairen en progressieven ten tijde van Frère-Orban’, in: Tijdschrift van het Gemeentekrediet, 195 (1996): 88-89; Gubin en Nandrin, ‘1846-1878. Het liberale en burgerlijke België’, 329-335.

9. Zie The civilising offensive. Social and educational reform in 19th-century Belgium, ed. Christoph De Spiegeleer (Berlijn: De Gruyter Oldenbourg, 2019).

10. René Vermeir en Jeffrey Tyssens, Vrijmetselarij en vooruitgang: de Gentse progressistenloge La Liberté (Brussel: ASP Editions, 2016) 131, 139, 163; Jeffrey Tyssens, In Vrijheid Verbonden. Studies over Belgische vrijmetselaars en hun maatschappijproject in de 19de eeuw (Gent: Liberaal Archief, 2009) 131; Carmen Van Praet, ‘Liberale hommes-orchestres en de sociale kwestie in de negentiende eeuw: tussen lokaal en internationaal’ (PhD diss., UGent, 2015), 29-38, 300, 374-376; Gubin en Nandrin, ‘1846-1878. Het liberale en burgerlijke België’, 336.

11. Bart D’hondt, Van Andriesschool tot Zondernaamstraat. Gids door 150 jaar liberaal leven te Gent (Gent: Snoeck/Liberaal Archief, 2014), 167; Van Praet, Bewogen burgers,  47-48, 89-92, 97-98.

12. Ernest Defuisseaux, Conférence du 4 mai 1864 sur les habitations ouvrières (Brussel: Librairie Polytechnique d’Aug. Decq, 1864) 17, 20-23, 29-31.

13. Adolphe Burggraeve, Question sociale. Amélioration de la vie domestique de la classe ouvrière. Deuxième édition (Gent: Frères de Busscher, 1864).

14. Van Praet, Bewogen burgers, 118-119.

15. Charles Potvin, ‘Solutions sociales’, in: Revue de Belgique, V, t. 15,  nr. 9 (1873): 68-70; Van Praet, Bewogen burgers, 113.

16. Hendrik Defoort, Werklieden bemint uw profijt! De Belgische sociaaldemocratie in Europa (Gent/Leuven: Amsab/Lannoocampus, 2006) 71; Jeffrey Tyssens en Michel Vermote, ‘“Par la parole et par les actes…”: vrijmetselarij en emancipatie van de arbeiders’, in: Van Wijsheid met Vreugd gepaard. Twee eeuwen vrijmetselarij in Gent en Antwerpen, ed. Jeffrey Tyssens (Brussel/Gent: Marot/Tijdsbeeld, 2003) 181-188; Tyssens, In Vrijheid Verbonden, 106, 131; Van Praet, ‘Liberale hommes-orchestres’, 272, 300.

17. D’hondt, Van Andriesschool tot Zondernaamstraat, 151; Tyssens en Vermote, ‘“Par la parole et par les actes”’, 186; Tyssens, In Vrijheid Verbonden, 111, 132-133; Vermeir en Tyssens, Vrijmetselarij en vooruitgang, 147-148.

18. Van Praet, ‘Liberale hommes-orchestres’, 198, 202-203; Tyssens en Vermote, ‘“Par la parole et par les actes”’, 184; Vermeir en Tyssens, Vrijmetselarij en vooruitgang, 137.

19. Van Praet, ‘Liberale hommes-orchestres’, 377.

20. Van Praet, ‘Liberale hommes-orchestres’, 195; Tyssens en Vermote, ‘“Par la parole et par les actes”’, 186, 195-196.

21. Vermeir en Tyssens, Vrijmetselarij en vooruitgang, 150.

22. Tyssens, In Vrijheid Verbonden, 106-109, 112- 113.

23. Tyssens, In Vrijheid Verbonden, 136.

24. Van Praet, ‘Liberale hommes-orchestres’, 301.

25. D’hondt, Van Andriesschool tot Zondernaamstraat, 148-149; Van Praet, Bewogen burgers, 155, 158; Tyssens, In Vrijheid Verbonden, 117, 123.

26. Gubin en Nandrin, ‘1846-1878. Het liberale en burgerlijke België’, 336; Elienne Langendries, ‘De niet-partijpolitieke organisaties: een liberale zuil?’, in: Het Liberalisme in België. Tweehonderd jaar geschiedenis, eds. Adriaan Verhulst en Hervé Hasquin (Brussel/Gent: Delta/Paul Hymanscentrum/Liberaal Archief, 1989) 94; Mayné, ‘De hoeders des volks’, 84-85.

27. Van Praet, Bewogen burgers, 173, 178-179; Vermeir en Tyssens, Vrijmetselarij en vooruitgang, 140.

28. Jacques Lory, ‘Les sociétés d’éducation populaire de tendance libérale, 1860-1880’, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 10, nr. 1-2 (1979): 223.

29. Christoph De Spiegeleer, Een blauwe progressist. Charles Potvin (1818-1902) en het liberaal-sociale denken van zijn generatie (Brussel/Gent: ASP Editions/Liberaal Archief, 2011) 121-122.

30. Histoire de la Ligue de l'Enseignement et de l'Éducation Permanente, 1864-1989 (Brussel: Ligue de l'Enseignement, 1990) 15; Lory, ‘Les sociétés d’éducation populaire de tendance libérale, 1860-1880’, 230-232, 241-245; idem, Libéralisme et instruction primaire, 1842-1879. Introduction à l’étude de la lutte scolaire en Belgique. Tome 1 (Leuven: Nauwelaerts, 1979) 389-391.

31. Christina Reimann, ‘Putting the Rural World on the Road of Progress? Experiences of Failure by Local Activists of the Belgian Education League (c. 1865-1884)’, in: The civilising offensive, 103-131; Lory, Libéralisme et instruction primaire, 349-355.

32. Reimann, ‘Putting the Rural World on the Road of Progress?’, 118, 127; Van Praet, Bewogen burgers, 203-204; Lory, ‘Les sociétés d’éducation populaire de tendance libérale’, 231-232, 249-250.

33. Tyssens en Vermote, ‘“Par la parole et par les actes”’, 187; Jasmien van Daele, Van Gent tot Genève. Louis Varlez (Gent: Liberaal Archief/Amsab/Academia Press, 2002) 30-31.

1 2 3 4 5 6 7 8

Hoe verwijs je naar dit artikel?

Christoph De Spiegeleer, "Progressistische hervormers en het arbeidersvraagstuk in de 19de eeuw", Liberas Stories, laatst gewijzigd 29/11/2023.
copy url

Colofon

Liberas Stories is een realisatie van cultuurarchief Liberas. Het werd ontwikkeld door Josworld en Webdoos naar een concept van Ruben Mantels. Aan de hand van een ‘Atlas’ en een ‘Magazine’ vertelt Liberas Stories de geschiedenis van het liberalisme en worden de collecties van Liberas gepresenteerd. Deze website werd gelanceerd in juni 2021 en is sindsdien verder uitgebouwd.

De inhoud van dit portaal is bestemd voor Liberas’ erfgoedgemeenschap, maar ook voor studenten, onderzoekers en journalisten en voor iedereen die ons erfgoed wil ontdekken. Het is geen catalogus van onze collectie: die vind je op liberas.eu.

Liberas heeft geprobeerd alle rechthebbenden op beeldmateriaal te contacteren. Personen of organisaties die zich alsnog in hun rechten voelen geschaad nemen contact op met Liberas vzw, Kramersplein 23, 9000 Gent.

Alle teksten op deze website mogen hergebruikt worden mits het overnemen van de auteurs- en bronvermelding. Alle opmerkingen met betrekking tot Liberas Stories - vragen, aanvullingen, correcties, suggesties voor nieuwe bijdragen - zijn welkom op info@liberas.eu. 

Volg ons op